Verslag vanuit de tijdelijke noodopvang
– door Arjan Jonker
Deel 4: Niemand wil ze hier
Tijdens de taalles ontstond deze week een gesprek over Nederland. Over hoe we hier onder de zeespiegel leven, over het slechte weer, welke delen zij al bezocht hebben in hun korte tijd hier. Als vanzelf beginnen de deelnemers over hun eigen land te vertellen – en te stralen.
“Oh, mijn land is zó mooi! Ik hoop dat jij het ooit ziet, als toerist. Vroeger zag ik elk jaar wel een miljoen toeristen in mijn stad.”
Aan het woord is een vrouw – laten we haar Milla noemen. Ze komt uit een Aziatisch land dat kapot is gegaan aan oorlog. Terwijl ze vertelt over haar thuisland, verschijnt er een prachtige glimlach op haar gezicht. Een glimlach waar haar terugverlangen dwars doorheen breekt.
Van de week zag ik op tv een getergde ambtenaar, van een gemeente die de Spreidingswet absoluut niet ziet zitten. Volgens de man is er ‘geen draagkracht’ voor de komst van asielzoekers. Hij bedoelde natuurlijk: ‘We willen ze hier niet.’ Maar ja, dát mag je natuurlijk niet zeggen.
Zo’n man zou ik best even willen bellen. En dan zou ik tegen hem zeggen: ‘Meneer, NIEMAND wil asielzoekers hier.’ Inderdaad: dat geldt ook voor mij. Ik zou willen dat hier geen asielzoekers zijn. Ik vermoed alleen dat ik daar een andere reden voor heb dan die ambtenaar.
Ik ben een idealist. Ik wil dat we het allemáál goed hebben. Niet alleen ik en mijn dierbaren. Dus gun ik het iedere persoon op de wereld dat ze geen enkele reden hebben om hun eigen land te verlaten. Zodat ze hier – inderdaad – niet komen. Behalve dan op vakantie, of voor werk.
Het tweede wat ik tegen die ambtenaar zou zeggen, is een waarheid die je nóóit hoort. Namelijk: veruit de meeste asielzoekers willen zichzelf hier óók niet. Zou jij ooit alles wat je kent achterlaten? Je familie, je vrienden, je huis, je werk… Daar zou je een heel goede – of dwingende – reden voor moeten hebben, toch?
Precies.
De bewoners van de noodopvang? Zij zijn hier, als asielzoeker. Meestal om dwingende redenen waar wij nooit mee te maken hopen te krijgen. Ze zullen er het beste van moeten maken. Net als wij.
Ik vraag aan Milla of ze terug zou keren, wanneer haar land weer vrede kent. Het antwoord kan je vast al raden:
“Ja! O, zeker. Dan zou ik teruggaan… Maar dat zal nog lang duren. Tot die tijd ben ik hier, en moet ik een nieuw leven bouwen. Zodat mijn gezien hier een toekomst heeft.”
Dus ja, wás het maar zo. Bestonden asielzoekers überhaupt maar niet. Was de Spreidingswet maar nooit nodig geweest. Konden alle volkeren ter wereld elkaar maar louter uit vrije wil ontmoeten en gastvrij ontvangen. Maar nee, zelfs ík ben niet zo naïef om te denken dat dat realistisch is.
Een realistischere hoop is dat de Spreidingswet snel voor een eerlijkere verdeling van asielzoekers over Nederland zorgt. Dan behoort ook de crisisnoodopvang tot het verleden. Hopelijk kunnen al die gemeentes dan ook het ‘draagvlak’ vinden voor een gastvrij ontvangst voor dat handjevol dat ze moeten huisvesten.
Zó naïef is die hoop niet, toch…?